Tête à Tet /// Grunbergiaanse Werklust
Peer van Tetterode –
Ik heb best een hekel aan pretentieuze schrijvers. Het schuurt bij mij altijd een beetje als iemand impliceert dat hij boven zijn medemens lijkt te staan. Met een eagleview – egelvis, als Hollandse verbastering – is hij alwetend en gaat op in de cadans van zijn eigen boekenkast (net Levi-Strauss). Dit geldt voor Grunbergs schrijven. A.F.T.H. Van der Heijden heeft ooit in het programma Collegetour gezegd dat zijn collega Arnon een ‘cordon sanitaire’ om de Nederlandse literatuur heeft laten wikkelen. Daarmee bedoelde hij dat terwijl Grunberg al jaren in New York woont hij toch over zijn Nederlandse collega’s een uitgesproken vurige mening heeft maar dat wanneer het op een vete uit lijkt te lopen hij zich er stelselmatig buiten houdt. Laat hen het maar uitvechten in dat lucratieve moerasje, zal hij vast denken. Goed je kunt dus veel negatieve dingen kwijt over kwestie Grunberg. Maar ik bewonder de man ook zeer. De goedlachse krullenbol is een hele harde werker, hij prikkelt, is kritisch, verassend en houdt er antropologische hobby’s op na. In de zoektocht naar Arnon, ga ik deze week op zoek naar wederkerige thema’s in zijn ‘voetnoten’ in de Volkskrant.
Arnon Grunberg schrijft elke dag. Elke dag verschijnt er een mini-column op de voorpagina van de Volkskrant. Mij leek het een leuk idee om een kleine houtje touwtje discoursanalyse uit te voeren op de stukjes. Vijf dagen lang heb ik in de krant geknipt en gekeken naar wat G. eigenlijk beweert. Zit hier een patroon in? Wat is zijn mensbeeld?
Een werkweek a la Grunberg:
Maandag: ‘Zingen in het parlement’
Dinsdag: ‘Gemeenschap’
Woensdag: ‘Economen’
Donderdag: ‘Schutzwall’
Vrijdag: ‘Galeriehouder’
Wat opvalt aan de columns van Grunberg is dat hij een zeer somber mensbeeld heeft. Zo heeft hij het in ‘gemeenschap’ over dat mensen prima een gemeenschap kunne creeren in het klein maar desondanks altijd opzoek zijn naar een vijand. Hij geeft instructies om elkaars vriendelijke vijand te zijn. De mens is een gemankeerd wezen, en economen nemen dat de economische wetenschap kwalijk. Ook is Grunberg bezeten door een cynisch idealisme. Hij heeft het in een week drie keer over de val van de muur en de oude DDR (een actueel thema deze week). Vaak in de context van, toen waren mensen gek gemaakt door een niet te realiseren ideaal, maar kijk nu eens, dat zijn we nog steeds. En hij heeft het in ‘Zingen in het parlement’ erover dat een stap in het beschavingsproces zou zijn dat regeringsleiders moeten gaan zingen in het parlement. Waar het echter vooral om lijkt te gaan is om het choqueren van de lezer. In schutzwall maakt hij een vergelijking met de mensen die omkwamen terwijl ze over de muur wilden klimmen en de Middelandse Zee waar de afgelopen jaren veel Afrikaanse vluchteningen zijn verdronken. ‘Ik heb heerlijk in de Schutzwall gezwommen.’ Tenslotte zit er een onoverkomelijke teneur in elk stukje: Saudi-Arabisch geld gepompt in democratisering leidt altijd tot Jihadisme….
Grunbergs voetnoten lijken gestoeld te zijn op een bestaande werkelijkheid, maar het is als je goed leest een gekleurde visie hierop met wederkerende thema’s die verborgen zijn. G. is een onderzoeker die waarde hecht aan de waarden die hij heeft en welke hij uitbuit, vergroot en verguist. Is G. een stiekeme antropoloog?