De Antrodokter: het alter ego van de witte jas
Aäron Spapens is afgestudeerd antropoloog en is momenteel bezig met zijn co-schappen om arts te worden. Een antropologisch medicus in spé die zijn verhalen uit het veld maandelijks publiceert op Tijdschrift Cul. Vandaag zijn derde verhaal: een kijkje achter de schermen van de witte doktersjassen.
Lees ook deel 2 van de Antrodokter: Van leven naar de dood.
Het uitgifteloket
Zo duurzaam als deze jas is bijna geen enkel kledingstuk. Klinisch schoon wordt hij opgehaald bij de geautomatiseerde carrousel – een ronddraaiend kledingrek genaamd het ‘Uitgifteloket’. Naar keuze komt het geheel tot leven – de stoffen hoekjes van de jasjes sierlijk buigend door de luchtstroom, als een twijgje. Het, haast hypnotiserend, organisch geheel komt abrupt tot stilstand, waardoor het stoffen geheel elegant, maar zachtjes, heen en weer begint te zwiepen.
De kadans van deze beweging lijkt zich te verstijven van schrik. De robotarm grijpt als een roofdier met dodelijke precisie zijn prooi en slingert hem met een klein boogje door de lucht. Ook deze keer lijkt de gevangen jas zich ternauwernood te ontsnappen aan de greep van de gecomputeriseerde arm. Via een kleine glijbaan zwiert de jas, voorzien van een stomerij-kledinghangertje, zich vrolijk richting de uitgang van de achtbaan, waarna een gelukkige ‘nieuwe’ eigenaar hem met trots kan dragen.
Het klinisch symbool van het (alter)ego.
Daar loop ik dan voor de zoveelste keer met de jas in mijn hand de overdrachtsruimte in. Tegenwoordig kijk ik al niet meer op van de verontwaardigde blikken die ik krijg en zij, de anderen, kijken steeds minder verontwaardigd naar mij. Desalniettemin, ik krijg immer de, vanuit mijn kant ondermijnde, retorische vraag “waarom heb je je witte jas niet aan?”
Waar de witte jas mij onwennig blijft en vaker hindert dan op mij past – letterlijk en figuurlijk – lijken de anderen haast vergroeid te zijn met de witte jas tot één entiteit. De jas is bij hen een second skin, een onderdeel van het natuurlijk aura van de maagdelijke klinische blik.
Waar ik snak naar de verfrissing van iets luchtigers, lijken anderen de koelte en gedistantieerdheid van de klinische blik, inherent aan de witte jas, in zich opgenomen te hebben. Ongemoeid van de thermische fluctuaties van de dag.
Ik ben altijd al slecht geweest in verkleedfeestjes, al lijkt de microcosmos van een ziekenhuis aardig op een verkleedpartijtje.
Bij voorbaat ben ik gauw geneigd om de jas links – of rechts – te laten liggen, maar er is niet één moment waarop ik dit neglect – halfzijdige verwaarlozing – intenser bij mezelf bemerk dan bij de toiletgang. Ik zie mijzelf al gaan zitten: de jas opgerold tot aan mijn oren en met een soort wurggreep om mij heen geslagen, waarbij ik ook nog eens moet oppassen dat mijn volledige artsen-inboedel niet uit mijn opbergkelders van mijn witte jas recht in de plee vallen. Al dit ongemak om vervolgens met één hand de manuele therapie voor mijn billen te voorzien.
Maar ook hier is over nagedacht in het ziekenhuis. Gelukkig hebben ze daarom haakjes opgehangen in de wc, zodat je, voor het meest schijterig moment van de dag, je jas even mag uit doen. Handig in theorie, in de praktijk wat minder. Hoe doe je nu dat ellendig lange ding uit in dat bijzonder kleine hokje, zonder daarbij je jas gelijk als afneemdoek voor de wc-pot te gebruiken?
Misschien ben ik er wel gewoon niet voor gemaakt. Wellicht reflecteert het ook in mijn persoonlijkheid. Ik ben wie ik ben; en ook zonder jas ben ik een dokter (to-be). Ik ben altijd al slecht geweest in verkleedfeestjes, al lijkt de microcosmos van een ziekenhuis aardig op een verkleedpartijtje. De witte jas lijkt de anderen te sterken in hun houding, te sterken in hun geloof, te sterken in hun gevoel van status. De witte jas is voor hen meer dan een stuk stof om de onreine lichaamssappen tegen te houden – wat al bewezen onzin is – maar een symbool van het artsendom. Zonder witte jas worden de culturele waarden van het artsenschap uitgehold en resteert alleen de lege huls van het stoffelijk overschot van de arts in persoon. “Jij bent de arts, de enige arts, de arts die de patiënt beter gaat maken”, amen.
De onuitwisbaarheid van status uit een vieze jas
En zo trekt de arts na zijn dienst zijn artsenschap uit en herwint hij zijn burgerlijke status. De witte jas wordt, na zijn dienst bewezen te hebben, netjes gedeponeerd bij de andere onreine witte jassen. In bakken vol gaan zij, tegelijkertijd, naar de jassenreinigings- en recyclefabriek, waar hij tot in zijn diepste vezel gereinigd zal worden. Allemaal, zodat er geen smet op het (alter)ego van zijn volgende drager zal zitten.
Pingback: De Antrodokter: Poëtisch Politiek Peinzen over Zuid-Afrika - Tijdschrift Cul