Wie kan de Karamazov van onze tijd zijn?

Tekst: Ella Oldenburg

In zijn laatste roman ‘De Gebroeders Karamazov’ (1880) daagt de Russische schrijver Fjodor Dostojevski zijn lezers uit door fundamentele vragen te stellen over het menselijk bestaan. De toentertijd bestaande wereldvisies, opvattingen en bijbehorende onzekerheden heeft Dostojevski uitmuntend weergegeven en uitgedrukt in zijn personages. Zo zijn bijvoorbeeld de gebreken van de mens om zich verantwoordelijk op te stellen ten opzichte van complexe morele vragen aan het licht gebracht. De ongeremde emotionele uitbarstingen en daar tegenoverstaande bedachtzaamheid en rationaliteit zijn zowel in hun kracht als broosheid uiteengezet. Er is een constante schommeling, maar ook in zekere mate strijd, tussen de morele ondergang en het streven naar verhevenheid van de ziel en de geest. 

Dostojevski illustreert hoe verschillend mensen zich opstellen met betrekking tot filosofische kwesties, en geeft hierdoor de veelzijdigheid en complexiteit van de menselijke aard weer. Afgezien van het feit dat de roman zich in het 19e-eeuwse Rusland afspeelt, schemeren de filosofische vragen nog altijd door en zijn de debatten die gevoerd worden tussen de standvastige personages niettemin actueel in de samenleving van nu. Terwijl de lezer van deze roman zich al snel kan identificeren met een specifiek personage of zijn toevlucht bij meerderen zoekt, is er volgens de schrijver maar één hoofdpersonage–Aleksej Fjodorovitsj Karamazov. 

Op het eerste gezicht, behalve zijn nobele verschijning, valt er weinig op te merken aan deze jongeman. Bij nader inzien kan de lezer ontdekken dat in zijn onopvallende aanwezigheid en bescheidenheid Aleksej de meest humane karaktertrekken bezit. Dostojevski hoopt aan de lezer over te brengen dat zijn hoofdpersonage, als mens, bijzonder begaafd is of eenvoudig gezegd een gave heeft. Wat hij toegekend heeft gekregen, en mijn streven is om de lezer alert te maken op deze exceptionele eigenschap, is het vermogen en de wil om ruimte te scheppen voor een ander, letterlijk én figuurlijk. Wat zo uitzonderlijk is aan Aleksej Karamazov, is dat anderen in zijn bijzijn ruimte krijgen om er simpelweg te zijn. Aleksej, in zijn omgang, onderdrukt de ander niet of anders gezegd drukt de ander niet weg. Er mogen zijn, in welke expressie dan ook, is het fundament. Anderen, gedreven door of verdwaald in hun persoonlijke ontboezemingen, krijgen in zijn aanwezigheid het recht om te bestaan. 

Terwijl de mens vaker wel dan niet bezig is met het afdwingen van eigen overtuigingen en in de maatschappij zich tussen probeert te persen op allerlei vlakken, belichaamt het hoofdpersonage van Dostojevski de mens die voor een ander ruimte máákt. De grondgedachte hier is dat hij een ander niet los van hemzelf aanschouwt, maar zich met diegene als eenheid beschouwt. Zo is Dostojevski van mening dat vergaand individualisme eerder een polariserend en vernauwend effect heeft dan dat het ons samenbrengt. Het creëert grenzen en begrenst ons; het maakt verbondenheid niet vanzelfsprekend. Voor de mens, een sociaal wezen zijnde, is inclusie en het gevoel van verbondenheid van essentieel belang om deel te kunnen nemen aan het leven dat iedereen gegeven is. Dit fenomeen, waar mensen in de samenleving zo veel mogelijk ruimte proberen te bemachtigen en die willen invullen met eigen opvattingen en waarheden, verdringt anderen van hun krachtens de natuur toegegeven bestaansrecht en plaats

Dostojevski probeert aan te duiden dat egocentrisme, wat overigens voor hem een synoniem is voor individualisme, tot eenzaamheid en uiteindelijk tot verdeeldheid leidt. Terwijl wij rondlopen met het idee dat het individualisme, ofwel het hebben van eigen opinie of het innemen van ‘een plek onder de zon’, onze eigenwaarde en zelfbeeld verbetert, verwijderen wij ons verder weg van het beeld van een ander. Het onontkoombare effect is verdrijving van mensen op mentaal en fysiek niveau. In de ogen van de schrijver leidt dit tot exclusie, terwijl ons streven de ultieme inclusie zou moeten zijn. Dostojevski waarschuwt voor ver gedreven individualisme, en waar het naar toe kan leiden, in een ruimte innemende en niet ruimte gunnende samenleving. Hij waarschuwt voor ontbinding. 

Zijn wij eigenlijk wel bewust van wat wij anderen aandoen wanneer wij hen uitsluiten of afwijzen, op basis van welk criterium of opinie dan ook, en hen geen ruimte geven om te zijn? Ik wil de lezer uitnodigen om deze roman te lezen en te herlezen en af en toe de vraag te stellen ‘Geef ik anderen ruimte om te zijn?’