Opgesloten op een idyllisch eiland
Op zoek naar nieuwe manieren van straffen
Tekst: Roos Metselaar
Beeld: Lucca de Ruiter
‘Het lijkt wel een hotel’, is een veelgehoorde uitspraak als het om Nederlandse gevangenissen gaat. In 2016 voorspelde Tim Engelbart, adjunct-hoofdredacteur van de rechts-georiënteerde weblog De Dagelijkse Standaard, dat het niet lang meer zou duren voordat gedetineerden nippend aan een piña colada een wekelijkse pedicure konden ondergaan. Engelbart brengt het als een doemscenario, maar misschien is het nog helemaal niet zo’n gek idee om de gevangenis in een hotel te veranderen.
Wanneer men in de criminologie over het voorkomen van misdaad spreekt, komen ‘de drie W’s’ vaak voorbij: woning, werk en wijf . Als die aspecten aanwezig zijn, lijken de grootste risico’s op criminaliteit weggenomen. Des te schrikbarender zijn de uitkomsten van een onderzoek van promovenda criminologie Maaike Wensveen: één op de drie ex-gedetineerden krijgt te maken met dakloosheid. Andere onderzoeken spreken onder andere over financiële problemen en verlies van sociale contacten. Ook de andere twee W’s krijgen het dus te verduren. En dat allemaal vanwege een gevangenisstraf.
Met deze inzichten in het achterhoofd zijn de Nederlandse recidivecijfers helemaal niet zo schokkend: 47% van de ex-gedetineerden gaat binnen twee jaar na vrijlating opnieuw de fout in. Het verschil met mensen die veroordeeld zijn tot terbeschikkingstelling (tbs), een op behandeling gerichte straf, is groot; volgens TBS Nederland pleegt iets minder dan 30% van hen binnen vijf jaar opnieuw een ernstig delict. Ondanks dit verschil in recidive, wordt de tbs-kliniek nog vaak geassocieerd met ‘gevaarlijke gekken’. Om deze straf te krijgen moet je immers eerst geheel of gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar zijn verklaard. Daarentegen zouden ‘gewone misdadigers’, die zich niet willen houden aan de wetten van onze samenleving, zwaar gestraft moeten worden. De gevangenis komt dan al snel als winnaar uit de bus, en hoe soberder de gevangenis, hoe beter. In de praktijk lijkt opsluiting het probleem echter vooral te versterken in plaats van vruchten af te werpen.
Naar de bioscoop met een moordenaar
Gevangenen en bewakers die gezellig samen rond een kampvuur zitten, een gevangenisband genaamd ‘Criminal Records’ , een mooie omgeving met veel groen en kamers met vloerverwarming en een eigen badkamer; het lijkt een fantasiewereld, maar in de stad Halden, op iets meer dan een uur rijden ten zuiden van Oslo, is het werkelijkheid. De gevangenis heeft onder andere een grote gymzaal met een klimmuur en keukens waarin de gedetineerden zelf mogen koken. Ook op het Noorse eiland Bastøy is zo’n eigenaardige gevangenis te vinden. Daar gaan gevangenen en bewakers gezellig met z’n allen naar de bioscoop of skiën ze samen van een helling af. Voor de meeste mensen zal er iets wringen bij het lezen van dit verhaal. Zijn de Noren soms vergeten dat misdadigers gestraft moeten worden?
Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van het doel dat we toedichten aan straf. De tendens in de Nederlandse politiek is om opsluiting te zien als een goede manier om criminelen een lesje te leren en op hetzelfde moment misdaad te voorkomen. In januari 2021 pleitte de VVD bijvoorbeeld voor een ‘taakstrafverbod’ bij geweld tegen particuliere beveiligers of journalisten. VVD-Kamerlid Jeroen van Wijngaarden legde uit: ‘Als tuig onze hulpverleners, beveiligers of journalisten aanvalt, past maar één straf en dat is celstraf.’ De onderliggende gedachte is duidelijk: de celstraf is de zwaarste straf en die is hier passend. In de afgelopen jaren werden ook veel maximumstraffen verhoogd. Zo werd de straf voor roekeloos rijgedrag verdriedubbeld. Lange gevangenisstraffen lijken dus iets van nu, maar zijn in werkelijkheid juist gebaseerd op een verouderd idee over straf.
Toen langdurige opsluiting in de negentiende eeuw aan populariteit begon te winnen, was de belangrijkste motivatie om de geest te straffen in plaats van het lichaam, zoals gebeurde bij lijfstraffen. Het cellulaire systeem dat tot stand kwam, bestond uit eenzame opsluiting, waarbij iedere vorm van communicatie tussen gevangenen verboden was en gedetineerden zelfs ‘celkappen’ moesten dragen als ze de cel verlieten. Dit had natuurlijk enorme gevolgen voor de geestelijke toestand van de gevangenen. Pas na de Tweede Wereldoorlog drong in de politiek het besef door dat er iets moest veranderen; Nederlanders die door de Duitsers gevangen waren geweest, luidden de noodklok. In 1953 kwam resocialisatie officieel in de wet te staan, wat praktisch inhield dat straf verbonden moest worden aan terugkeer in de maatschappij. Een aantal zaken veranderde: gedetineerden mochten bijvoorbeeld contacten buiten de gevangenis onderhouden, scholing werd mogelijk en er kwamen meer professionele hulpverleners in de gevangenis werken. De politici van nu lijken echter niet meebewogen te zijn met deze positieve ontwikkelingen. Zij zijn blijven hangen in het vooroorlogse systeem dat gericht is op boetedoening.
Geen bewaker maar mentor
De huidige neiging om hard te straffen komt vaak voort uit een overtuiging dat straf een doel op zich is. De veroordeelde moet immers ‘een lesje leren’, of zoals ze in de negentiende eeuw zeiden: ‘boete doen’. Het rechtssysteem zou er heel anders uitzien als het gericht zou zijn op een waardevoller doel: misdaad in de toekomst voorkomen. In een uitzending van het Vlaamse programma Nachtwacht uit Februari 2020 beargumenteert filosofe Farah Focquaert dat gevangenisstraffen er op dit moment vooral voor zorgen dat de gedetineerde na de straf minder middelen heeft om in de toekomst een misdaadvrij leven te leiden. Het gezinsleven, werkleven én de plek in de samenleving worden ontwricht, terwijl er juist handvatten geboden zouden moeten worden voor verbetering. Ze pleit er daarom voor om opsluiting alleen te gebruiken als noodoplossing, en in plaats daarvan maximaal in te zetten op alternatieve sancties en begeleiding van gedetineerden.
Natuurlijk zijn er ook veroordeelden bij wie opsluiting echt noodzakelijk is omdat ze een direct gevaar vormen voor de samenleving. In dat geval zijn de ‘idyllische’ gevangenissen in Halden en Bastøy goede voorbeelden van een werkende strategie. In deze gevangenissen moeten de gedetineerden werken en contacten onderhouden en krijgen ze dagelijkse trainingen en educatieve cursussen. Kortom: alles draait om het voorbereiden van de gedetineerden op een leven buiten de gevangenis. Are Høidal, een medewerker bij Halden, noemt zichzelf dan ook geen ‘bewaker’, maar ‘mentor’. En hoewel dit beleid misschien ‘soft’ kan overkomen, heeft het een belangrijk resultaat: slechts 16% van de in Balstøy behandelde gevangenen gaat opnieuw de fout in. Rechtse politici zullen schrikken als je het ze vertelt, maar eigenlijk werkt een gevangenis juist beter als deze meer diensten aanbiedt aan de gevangenen. Hoe leuker de gevangenis, hoe kleiner de kans dat een veroordeelde er nog eens terugkomt.
Natuurlijk zitten de gevangenen in Halden en Balstøy niet de hele dag lekker te niksen. Het beeld van in de zon luierende gedetineerden is misleidend. In werkelijkheid is het sterke punt van deze gevangenissen juist dat de gevangenen nietzelf hun tijd hoeven te vullen. Ze krijgen hulp om hun problemen op te lossen en krijgen middelen aangereikt om aan de slag te gaan. Het Nederlandse strafsysteem zou hier nog wat van kunnen leren. Bij het opleggen van een straf zou er vooral gekeken moeten worden naar het bieden van mogelijkheden en kansen, in plaats van het vergroten van beperkingen.