Over labels, doosjes en hokjes

Tekst: Martijn Kenselaar

Toen ik jonger was, dacht ik dat het leven makkelijk was. Later kwam ik erachter dat het echte leven toch niet helemaal is zoals in cartoons en Disney-films. Vooral qua seksualiteit leek het allemaal best straight-forward: Disney-prins zoekt een prinses, ze vinden elkaar en leven nog lang en gelukkig. Ergens na de Disney-fase leerde ik over verschillende geaardheden, en ook dat leek vrij eenvoudig. Ben je hetero, dan val je op het andere geslacht, net zoals de meeste Disney-figuren. Ben je gay, dan val je op hetzelfde geslacht. Ben je biseksueel, dan val je op allebei de geslachten. Maar het echte leven bleek toch iets complexer te zijn dan dat.

De jaren erna ontdekte ik dat biseksualiteit toch iets gecompliceerder was dan tienjarige ik dacht. Nog dagelijks merk ik om me heen dat deze geaardheid gepaard gaat met de nodige stereotyperingen. Mannen die zichzelf als biseksueel identificeren krijgen de opmerking dat het gewoon een overgangsfase is van hetero naar gay. Vrouwen die zichzelf als biseksueel identificeren krijgen te horen dat ze uiteindelijk toch wel met een man eindigen, want dat is toch gewoon het makkelijkst. Ook opmerkingen als ‘ben je niet gewoon bi-curious?’ of ‘je weet het gewoon nog niet helemaal’ zijn veelgehoord. Het klassieke beeld van biseksualiteit, wat tienjarige ik waarschijnlijk ook aanhield, was dat je voor de helft op mannen en voor de andere helft op vrouwen valt. In mijn vriendenkringen ziet niemand die zichzelf als biseksueel identificeert dat echter zo. Sommigen hebben een kleine voorkeur voor een bepaald geslacht en omschrijven zichzelf als ‘60/40’. Anderen hebben wel een voorkeur maar sluiten niet uit dat ze ooit voor het andere geslacht kunnen vallen, zij vinden zichzelf meer een ‘90/10’. Sommigen drukken het niet uit in percentages en kijken wel waar ze mee eindigen.

Maar wat zegt de wetenschap? Over dit onderwerp is al veel geschreven. Ongeveer zeventig jaar geleden deed onderzoeker Alfred Kinsey een voor die tijd controversiële uitspraak: hij omschreef seksualiteit als een schaal. Deze liep volgens hem van exclusief heteroseksueel (0) naar exclusief homoseksueel (6), en iedereen zweeft tijdens het leven ergens op deze schaal. Door een combinatie van je omgeving, cultuur en opvoeding ontdek je uiteindelijk waar jouw plekje is. Hoewel onderzoekers het later zo hebben geïnterpreteerd dat een score van 1 tot en met 5 op de schaal aangaf dat je biseksueel bent, gebruikte Kinsey deze term expres niet. Veel respondenten van het onderzoek waren niet exclusief heteroseksueel of exclusief homoseksueel, iets wat ook uit recent onderzoek blijkt. Hier kwam naar voren dat 18% van de vrouwen zich seksueel aangetrokken voelt tot vrouwen, hoewel 2,1% tot 3,3% zichzelf identificeert als biseksueel. Ook onder de Nederlandse mannen is dit zo: 13% geeft aan zich seksueel aangetrokken te voelen tot andere mannen, maar 0,7% tot 2,8% identificeert zich ook als biseksueel.

Hoe kan dit verschil verklaard worden? Heerst er nog zo’n groot taboe op de term biseksualiteit? Of zou het kunnen dat mensen bang zijn om in een hokje geplaatst te worden door het gebruik van de term biseksueel? Zou het niet gewoon fijner zijn om dit soort termen los te laten? Hokjes kunnen fijn en veilig zijn, maar het kan ook belemmerend werken. Seksualiteit wordt nog te vaak gezien als een binair begrip, met hetero en gay als de twee opties, en biseksualiteit als een soort derde optie met aardig wat vooroordelen en kanttekeningen. Een parapluterm als queer zou hiervoor een oplossing kunnen zijn. Tienjarige ik zou dat waarschijnlijk ook heel goed begrijpen.