Een Amsterdamse Polemiek

Tekst: Titus Scholten

Beeld: Danielle Kronenburg

Als Amsterdammer ben je gewend om te horen dat Rotterdammers een godgloeiende hekel aan je hebben. Haat, of zijn zachtere metgezel ‘een hekel hebben aan’, is een irrationele emotie die voortkomt uit een gebrek aan eigenliefde. Daarmee zegt haat meer over diegenen die haten dan diens object van haat. Zo ook met die typische poldervete tussen Amsterdam en Rotterdam. Eigenlijk gaat het helemaal nergens over. De grootste bron van onenigheid lijkt dat Feyenoord niet zo goed speelt (of heeft gespeeld) als Ajax. En dat de oude binnenstad van Amsterdam de Tweede Wereldoorlog heeft overleefd, in tegenstelling tot de tragedie van mei ’40. Of dat Rotterdam in cultureel opzicht een achtergebleven kindje is. En, misschien, dat Rotterdammers zich dit dondersgoed beseffen maar te kleinzielig zijn om het te erkennen. Natuurlijk gaat dat voor ergernis en jaloezie zorgen. De Rotterdammer heeft zelfs niet het voordeel van de underdogte zijn, want Rotterdam heeft genoeg hoogtepunten uit haar eigen geschiedenis dat het als een redelijke tegenstander voelt. Als je aan een Amsterdamse gracht zit en vrolijk Sonneveld’s deuntje neuriet, met een bakkie pleur en een peukie, weet je het zeker: niemand kan zich beter wensen, dan een Amsterdammer te zijn.


Nu moet gezegd worden dat Rotterdam nog geen vervelende plek is om te vertoeven. Een trotse arbeidersstad die zichzelf uit het puin van mei ‘40 heeft gehesen en door haar internationale haven Nederland heeft helpen herbouwen. De Rotterdamse haven is de grootste inkomstenbron van Nederland en daar mogen Rotterdammers dan ook terecht trots op zijn. De Rotterdammer heeft zichzelf als een internationaal icoon van Nederlandse innovativiteit neergezet en daar mogen zij de vruchten van plukken.     

Jules Deelder, Ahmed Aboutaleb, Pim Fortuyn; zo een greep uit de rijke meningentrommel die Rotterdam rijk is. Jules Deelder was een maniakaal poëtisch genie van de hoogste plank, de enige goede beat-poëet die Nederland heeft gekend. Met een handvol cocaïne in de zak schreef hij op weergaloze wijze de pracht van de Rotterdamse geest op papier. Ik citeer uit Anti-Amsterdam: ‘Krijg ze een vet hart metter Amsterdam! Je zal der maar wone an zo’n stinkgrach, waar de hele dag van die platboomde schuite vol Moffe en Amerikane voorbij kome drijve die je je vrete uit je bek zitte te kijke. Ben je lekker mee! Ik gaat liever gewoon dood! Wat stellet nou helemaal voor dan, dat Amsterdam?’

Of Pim Fortuyn, de meest relevante politicus van de 21ste eeuw tot nog toe, die de spreekwoordelijke vinger op de zere plekken legde en dat met zijn leven moest bekopen. Rotterdammers zijn strijders, bouwers van een grootse triomf in het Rotterdam na ’45. De Rotterdamse is een ademende overwinning van Rotterdams doorzettingsvermogen en figuren zoals Deelder en Fortuyn geven blijk dat Rotterdam zich ook op cultureel gebied niet onder hoeft te doen aan Amsterdam.

Maar laten we eerlijk zijn: het is allemaal geen Amsterdam. In Amsterdam kan je binnen tien minuten vijftig verschillende nationaliteiten passeren door simpelweg een ommetje te maken in een willekeurige buurt. Alleen in Amsterdam kan je je in zowel Venetië, Parijs en Berlijn wanen. De internationale allure van Amsterdam overstijgt de Rotterdamse rancune tegenover haar. Een Amsterdammer zal nooit een Anti-Rotterdam schrijven. Dat is beneden onze waardigheid.