De aanwezige doden
Om acht uur, vier mei, is het stil in Nederland. Ik besluit mij te voegen bij het collectief op de Dam te Amsterdam, om samen met anderen de doden te herdenken. Om kwart voor acht betreed ik het plein. Velen zijn mij al voor, dus eersterangs is mij niet gegund. De vlaggen vallen me het meest op: welgeteld tien in de kleuren van Nederland. Rondom het nationaal monument bevinden zich militairen en korps mariniers. De koning blijkt ook aanwezig, wanneer hij om vijf voor acht wordt gevraagd de eerste krans voor het monument te leggen. Het wordt stil.
De stilte zet zich voort tot deze met begeleiding van klokslag acht uur omslaat in een nieuwe stilte. Een stilte, is het nu, die opgevuld dient te worden met herdenking van de doden. Hoe doet men dat; een dode herdenken? Ik ken geen gestorven militair of een ander slachtoffer van de oorlog, dus ik vind het moeilijk om een dode voor de geest te halen. Ineens voel ik mij schuldig: ik wil de stilte niet bederven met misplaatste gedachten. Ik probeer mijn gedachten weer op pijl te krijgen.
Ik vind het bijzonder dat de doden een drijfveer zijn voor mijn denken en handelen. Zonder de doden stond ik niet op de dam om acht uur; zonder de doden dacht ik aan heel andere dingen om acht uur. Zo lijken de gestorvenen die wij herdenken niet verdwenen uit de realiteit, doch afwezig van leven. In dit geval indexeert een stilte de afwezige doden, waardoor die in de realiteit aanwezig geraken. Bovendien is deze aanwezigheid van invloed op de realiteit.
“Collective Effervescence!” Zou Émile Durkheim roepen, om nog maar een invloedrijke dode aan te halen. Er zijn momenten waarop een gemeenschap het gedachtegoed verenigt en veel mensen binnen die gemeenschap op eenzelfde wijze handelen. Deze momenten dienen de gemeenschap dichterbij elkaar te brengen en daarmee sterker te maken. Zo voel ook ik me verbonden met de andere zwijgers op het plein. Halverwege de stilte besluit ik niet een peuk op te steken.
Het valt me op dat er naast het monument twee grote beeldschermen staan die nόg een betekenis toeschrijven aan de stilte. Constant beelden de schermen een wapperende Nederlandse vlag af. Achter het nationaal monument staan de vlaggen van de twaalf provincies in ons land. Mijn gevoel van solidariteit raakt op deze manier vervuld met een vaderlands-narratief. Ineens voel ik me niet verbonden met slechts de mensen op de Dam, maar ook met mensen in Scheveningen, en Amersfoort, en Maastricht, en Ede, en Naarden! Ik heb mij niet vaak zo Nederlands gevoeld.
De doden hebben altijd de levenden nodig om aanwezig te zijn en in die zin zijn de doden pas verdwenen uit de realiteit als de levenden er niet meer zijn. Binnen die realiteit beoefenen de doden agency uit. In dit geval leidde die agency, via een stilte, tot een saamhorigheidsgevoel. Vervolgens hebben de levenden via materiële werkelijkheden, zoals vlaggen en militaire klederdracht, strategisch dit saamhorigheidsgevoel weten te koppelen aan een liefde des vaderlands. De agency van de doden is afhankelijk van de levenden, aangezien zij de betekenis toeschrijven, maar de doden zijn noodzakelijk voor deze betekenis.
De stilte wordt doorbroken door ons aller volkslied. Langzaamaan druipen mensen het plein af. Tien bloemenkransen worden om de beurt voor het monument gelegd. Nog meer mensen verlaten de Dam. Terwijl de laatste zonnestralen de bovenkant van het monument aantikken, verdwijnt de aanwezigheid van de doden in mijn realiteit. Stil is het ook niet meer en via de geur van wiet slaat Amsterdam mij in het gezicht. Het is maar weer tijd voor een sigaret.
Auteur: Rogier van de Ven