Van havenplaats naar rijkeluisstad

Rotterdam verliest haar rafelranden

Tekst: Roos Metselaar

Beeld: Jolin Ordelman

In de afgelopen tien jaar is het aantal goedkope woningen in Rotterdam in drastisch tempo afgenomen. Geboren en getogen Rotterdammers moeten hun huis verlaten om plaats te maken voor nieuwe, ‘kapitaalkrachtige bewoners’. De sloopplannen staan in schril contrast met de citymarketing van de stad, waarin Rotterdam wordt neergezet als een rauwe stad van harde werkers. Hoelang zal het nog duren voor de stad dusdanig gepolijst is dat het ruige karakter compleet verdwenen is? 

Rotterdam is niet romantisch

Heeft geen tijd voor flauwekul

Is niet vatbaar voor suggesties

Luistert niet naar slap gelul

Rotterdam is geen illusie

Door de camera gewekt

Rotterdam is niet te filmen

Rotterdam is vééls te écht

Menig Rotterdammer zal bij het horen van deze dichtregels van de inmiddels overleden Rotterdamse ‘nachtburgemeester’ Jules Deelder even moeten slikken. Dit is wat Rotterdam is. Het is de stad die niet gekenmerkt wordt door oude sfeervolle straten, maar door architectuur met strakke lijnen. De stad waar stoere havenarbeiders met een klein hartje op een bankje zitten en de hele omgeving verblijden met hun bulderlach. En waar de naam ‘Beurstraverse’ bij niemand meer bekend is, omdat de winkelstraat simpelweg is omgedoopt tot ‘de Koopgoot’. Rotterdammers zijn goudeerlijk en winden er geen doekjes om. Ze leven volgens het motto ‘niet lullen, maar poetsen’. Kortom: Rotterdam is grof, plat en écht. 

Iemand die precies aan dit ruwe imago lijkt te voldoen is de afgekeurde havenarbeider Edwin Dobber, één van de bewoners van de Tweebosbuurt, een volksbuurt in de Rotterdamse Afrikaanderwijk. Vrijwel altijd als Nederlandse media over deze buurt schrijven, komt Edwin aan het woord. Al meer dan vijftig jaar woont hij in de buurt, waar hij te herkennen is aan het Feyenoord-shirt dat hij zeven dagen per week draagt en zijn plat Rotterdamse uitspraken. Een typische trotse Rotterdammer die je als stad moet koesteren, zou je denken. Maar de gemeente heeft andere plannen: Edwin moet zijn geliefde buurt verlaten. En hij is niet de enige.

Een thuis tegen de grond gewerkt

Als een boswachter op zoek naar een bijna uitgestorven soort loop ik door de straten van de Tweebosbuurt. In eerste instantie lijkt er weinig aan de hand: winkeliers staan buiten hun klanten op te wachten en een groep kinderen speelt een potje voetbal. De sfeer is gezellig en ik merk zelfs op dat ik het gevoel krijg dat ik mensen moet begroeten, een gevoel dat ik enkel herken uit mijn geboortedorp en niet uit de grote stad. De sfeer slaat snel om als ik een hoek omloop; een joekel van een sloopkraan scheurt grote stukken van een huis af. Vol verwondering kijk ik toe. Tot mijn verbazing merk ik dat het me iets doet, zo’n huis dat tot de grond wordt afgebroken. Het behang hangt nog aan de muren. Ik ben niet de enige: de ene na de andere voorbijganger blijft even staan om te kijken hoe het huis dat de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog heeft overleefd nu door de gemeente tegen de grond wordt gewerkt. 

In juli 2018 begon de nachtmerrie voor de bewoners van vier huizenblokken in de Tweebosbuurt. Bij bewoners van 535 huizen, waaronder Edwin, viel een envelop op de mat met een harde boodschap: uw huis wordt gesloopt. Woningcorporatie Vestia laat weten al deze bewoners ‘terugkeergarantie’ te bieden, maar in werkelijkheid is die belofte weinig waard. Waar de vier blokken nu nog volledig bestaan uit sociale huurwoningen, zal de huur in de toekomst hoger uitvallen: er worden driehonderdvijftig nieuwe woningen gebouwd, waarvan ongeveer de helft sociale huur. Vanzelfsprekend leidde dit bij de oorspronkelijke bewoners tot verzet; al in september 2018 verzamelden de bewoners handtekeningen om de sloop tegen te houden. Meer dan twee jaar later, in april 2021, leek het verzet resultaat te boeken: vijf mensenrechtenrapporteurs van de Verenigde Naties spraken zich uit tegen het woonbeleid van de gemeente Rotterdam dat mogelijk in strijd zou zijn met het recht op huisvesting. De reactie van de gemeente: oorverdovende stilte. Toen ik in juli 2021, precies drie jaar na het eerste bericht over de sloop en drie maanden na de kritiek van de Verenigde Naties, door de buurt liep, waren de meeste bewoners al vertrokken, de ramen afgeplakt en de sloop begonnen. Alleen activistische posters op de ramen verraadden het aanhoudende verzet.

Helaas staat de sloop van de Tweebosbuurt niet op zichzelf. Tussen 2017 en 2019 zijn in Rotterdam al 4100 sociale woningen verdwenen, met als uiteindelijke doel om het aantal goedkope woningen vóór 2030 met zestienduizend te laten afnemen. Wethouder Bas Kurvers houdt nog steeds aan dat plan vast: ‘Een inclusieve stad is ook voor penthousebewoners.’ Hij lijkt te vergeten dat de komst van de één het vertrek van de ander betekent.

De CEO van Rotterdam

Er is een gek contrast tussen de sloop van goedkope woningen, zoals in de Tweebosbuurt, en de ogenschijnlijke doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Op haar website omschrijft de gemeente het gewenste ‘DNA van de stad’ in drie begrippen: rauw, ondernemend en internationaal. Tegelijkertijd geeft ze de voorkeur aan nieuwbouwhuizen met nette voortuintjes. In een film bij Rotterdam Tourist Information (VVV) vertelt burgemeester Aboutaleb over het hardwerkende karakter van Rotterdammers dat heeft bijgedragen aan de Wederopbouw, maar voor de arbeidersklasse blijft geen betaalbaar huis over. De souvenirs in de VVV-winkel zouden gebaseerd kunnen zijn op uitspraken van Edwin: een theedoek met de tekst ‘niet lullen maar poetsen’ en een zakje drop waar groot ‘tebbie nou in je muil’ op staat. Het zijn echter niet de Rotterdammers zoals Edwin die met een linnen tasje met ‘pleurt ’t in me tassie’ naar buiten lopen, net zoals het niet deze Rotterdammers zijn waar de gemeente huizen voor bouwt. De gemeente is met een bewuste reclamecampagne bezig om ‘kapitaalkrachtige’ yuppen, toeristen en grote bedrijven naar de stad te trekken. 

Om het huidige woonbeleid van de gemeente Rotterdam te begrijpen moet je niet denken als politicus, die denkt aan de belangen van stemmers, maar als CEO van een groot bedrijf, die vooral op zoek is naar het grote geld. Dat blijkt al snel bij het lezen van de ‘Stadsvisie’ op de website van de gemeente: ‘De ontwikkeling van de stad moet versnellen om haar concurrentiepositie te versterken. In hoog tempo volgt Rotterdam de koers om nog aantrekkelijker te worden voor bewoners, bedrijven en bezoekers.’ Voor dit doel heeft de gemeente zelfs een ‘bestemmingsmarketingorganisatie’ ingehuurd. De ironie zit hem in het feit dat die marketingorganisatie juist dat deel van de stad gebruikt om haar te verkopen, dat door dezelfde campagne ook verdwijnt. ‘Aantrekkelijk’ betekent voor de gemeente Rotterdam vooral ‘minder arm’, maar daarmee verdwijnen ook de ruwe randen van de stad. Het imago van Rotterdam wordt gekaapt voor economische doeleinden en maakt daarmee een einde aan de echte ruigheid van de stad. De havenarbeider Edwin, met zijn plat Rotterdamse uitspraken, zal op den duur hoogstwaarschijnlijk vervangen worden door een consultant die met een bekakt accent bellend langskomt op zijn bakfiets. Die brengt namelijk veel meer geld in het laatje.