Obroni wawu

Fast fashion in Ghana

Tekst: Marije Nieuwland

Beeld: Linda Valkeman

Kantamanto is de grootste markt voor tweedehands kleding van Ghana. Hier, in de binnenstad van Accra, vind je wat Ghanezen obroni wawunoemen: ‘kleding van dode witte mensen’. In tijden van fast fashion gaat deze term niet meer volledig op. Kleding wordt al ver voor het einde van een leven weggegooid. De welvarende, westerse mens wil steeds wat nieuws en consumeert erop los. Dit vertaalt zich in steeds hogere stapels obroni wawu in Ghana. 

Struinend langs de marktkraampjes van Kantamanto ontrafelt Linda Valkeman de sociale impact van kledingdonatie. Linda is afgestudeerd als modeontwerper, maar haar werk is beter te plaatsen ergens tussen ontwerpen en antropologie in. Ze omschrijft zichzelf dan ook liever als ‘materieel verteller’. De afgelegde weg van kledingstukken neemt ze op in fashion passports, waarna ze deze stukken samenstelt tot outfits. Op deze wijze geeft ze het verhaal van de zender en ontvanger weer en start ze een discussie over de huidige fast fashion industrie.

Linda’s fashion passports brengen de reis van benzinepomp-petjes, opblaasbare flamingo’s, ovenwanten, wintertruien en gedragen ondergoed in kaart. Zulke objecten kunnen bijvoorbeeld ontworpen zijn in Frankrijk, gemaakt in China en gedragen worden in Nederland. Wat ze alle gemeen hebben, is dat ze op hun laatste bestemming zijn aangekomen: de Ghanese hoofdstad. Wanneer ze hier niet verkocht worden, zullen ze terechtkomen op een vlakte net buiten Accra. Een vlakte die de komende vijftien jaar gereserveerd is voor het verbranden van kleding die niemand meer wil, ‘zelfs’ de armste Ghanezen niet. Maar die vlakte is na een jaar al overvol geraakt.

Steeds vaker wordt er kritiek geuit op de huidige mode-industrie. We lijken meer stil te willen staan bij de productie van kleding die we aanschaffen en dragen. Modebedrijven voelen de verplichting om zich te verantwoorden op het gebied van arbeidsomstandigheden en duurzaamheid van materialen. Enerzijds kan dus gesteld worden dat het bewustzijn betreffende het begin van de productieketen groeit. Maar er is nog weinig aandacht voor het einde van die keten. Doneren van kleding wordt voornamelijk als positief gezien: je doet iets goeds voor de ‘hulpbehoevenden’ van onze planeet en geeft een kledingstuk een tweede leven. Toch is de ethiek van kledingdonatie complexer dan dat. Linda verschuift onze aandacht naar de afvalberg van fast fashion. Is deze afvalberg een nieuwe koloniale grens?

Geef goed door

‘Je tweede kledingkast’ staat op de kledingcontainers van Wereld Missie Hulp. Samen met de organisaties Sympany en Curitas is Wereld Missie Hulp bepalend in de Nederlandse kledingdonatie industrie. Waarschijnlijk ben je wel eens langs zo’n container gefietst. Misschien ben je zelfs even gestopt en heb je er een paar afgetrapte Nike’s ingegooid, in de veronderstelling dat het een plekje zou krijgen op een schoenenrek ergens ver weg. Het zal vast een geruststellend gevoel hebben gegeven, dat idee van die tweede kledingkast. Op deze manier is het geen verspilling, toch? Tijd voor een paar gloednieuwe sneakers.

Het doneren van kleding is niet altijd problematisch of onethisch, maar binnen een kapitalistisch fast fashion systeem staat liefdadigheid niet centraal. Kledingdonatie is een miljoenen-business geworden. Alleen al in Nederland wordt per jaar ruim 112 miljoen kilo gedumpte kleding gesorteerd. Naast het feit dat veel kledingstukken direct de verbrandingsoven ingaan, wordt ongeveer de helft doorverkocht, waarna het vaak belandt op Afrikaanse tweedehandskleding markten zoals Kantamanto. In werkelijkheid wordt je afgedankte kleding niet gedoneerd. Het wordt verhandeld om winst te kunnen maken. We kunnen daarom vraagtekens zetten bij de leus ‘geef goed door’ op de containers van Sympany.

In vijftien jaar tijd is het aantal kledingstukken dat een Nederlander in een jaar koopt verdubbeld. Daarbij worden deze spullen twee keer zo snel weggegooid. Bedrijven die kleding sorteren, weten niet wat ze met deze enorme hoeveelheden kleding aan moeten. Een product dat ooit voor luxe stond, is een wegwerpproduct geworden. Kwantiteit wordt boven kwaliteit verkozen. Luxe zit niet meer in het product zelf, maar in de mogelijkheid die iemand wel of niet heeft om te kunnen ‘kopen, weggooien en vervangen’.

Het succes van fast fashion hangt direct samen met de centrale plek die het individu inneemt in een geseculariseerde, neoliberale consumptiemaatschappij. Het individu kan hierbinnen de eigen ‘zelf’ ontwikkelen. Identiteit is daardoor minder vaststaand geworden, helemaal nu afkomst geen bepalende rol meer speelt. In diezelfde samenleving wordt van je gevraagd jezelf als stabiel ‘merk’ op de arbeidsmarkt te zetten. Status is belangrijk om jezelf te kunnen verkopen. We dromen ervan een sterke identiteit te ‘verkrijgen’, maar kunnen hier onmogelijk in slagen. Identiteit is niet maakbaar en geen bezit, maar veranderlijk en relatief. Als oplossing grijpen we naar spullen, want die zijn stabiel en solide. Via kledingstukken probeert men te laten zien wie hij of zij ‘is’. Mode suggereert een brug tussen wat in de werkelijkheid bestaat en wat een droom is. Deze brug is echter een illusie: het consumeren van spullen kan onmogelijk identiteit fixeren. Toch werkt het tijdelijke gevoel van maakbare bestendigheid dat mode kan geven verslavend. Juist doordat dit gevoel tijdelijk is, blijven we consumeren.

Verplaats het probleem

De westerse consumptiemaatschappij heeft Ghanese obroni wawu een andere betekenis gegeven. Het gaat het niet meer over de kleding van dode witte mensen. De ontwerpers, makers en eerste dragers van Kantamanto’s kleding leven in de meeste gevallen nog. Kledingdonatie is gekapitaliseerd en een sneltrein geworden. Ghana heeft haar eigen fast fashion gekregen. Net zoals in westerse steden de Zara en H&M wekelijks worden aangevuld met nieuwe items, komt in Accra elke zaterdagochtend een nieuwe lading afgedankt textiel binnen. Voor een paar Ghanese cedi neem je een muts van Unox of een tasje van Barbie mee.

Kantamanto is een drukbezochte markt en populair bij stijlbewuste inwoners van Accra. Om beter te begrijpen hoe Ghanezen zich verhouden tot obroni wawu, sprak Linda trouwe bezoekers van de markt. De reacties waren overwegend positief. Kantamanto wordt gezien als een bron van betaalbare en modieuze kleding. Tegelijkertijd is men niet blind voor het gegeven dat de lokale verkopers onderdeel zijn van een globaal ‘kledingdonatie’ netwerk dat voornamelijk gericht is op het maken van winst. Het steeds groter wordende marktaandeel van obroni wawu heeft gevolgen voor beginnende Ghanese ontwerpers. Tegen de lage prijzen en hoeveelheden valt niet te concurreren. Er is hierdoor een groot tekort aan banen in de creatieve sector. Import van westerse kleding brengt het gevaar met zich mee dat de Ghanese creatieve industrie stil komt te liggen.

De verhulde gevolgen van de westerse kledingindustrie worden zichtbaar. Kantamanto is het eindstation van fast fashion. De overschotten zijn enorm. Lokale ontwerpers kunnen niet concurreren tegen de komst van grote hoeveelheden ‘gedoneerde kleding’. Een groot deel belandt zelfs op afvalbulten buiten de stad. ‘We produceren meer dan we kunnen consumeren, we consumeren meer dan we kunnen gebruiken, we verspillen’ concludeert Linda.

Westers ideaalbeeld

Objecten, zoals kledingstukken, brengen altijd een verhaal met zich mee. De onafgebroken import van fast fashion verkondigt een neoliberaal ideaal van maakbaarheid en een westers schoonheidsideaal. Dit is terug te zien in de wekelijkse lading obroni wawu, die een fascinatie met snelheid en efficiëntie opdringt. Daarbij proberen de prinsessen op kindertasjes, voetbalshirts van Ronaldo en jurkjes geïnspireerd op de Kardashians te vertellen wat waardig is om na te streven. De bezoekers van Kantamanto gaan hier, volgens Linda, wel op geheel eigen creatieve wijze mee om. Kleding wordt vermaakt en samengesteld tot geheel nieuwe outfits. In een continue dialoog met het Westen ontstaat de Ghanese mode van vandaag de dag. 

This is a dialogue between me and obroni wawu and the uneasiness I feel finding myself in the middle of it all. Every knot, every section carries an information’ legt de Ghanese modeontwerper Eyiwaa aan Linda uit. Eyiwaa maakt hoeden door allerlei stoffen van obroni wawu aan elkaar vast te knopen. Ze creëert iets nieuws dat lastig terug te linken valt aan de westerse afkomst van de stoffen. De hoeden van Eyiwaa laten zien dat de betekenis van een kledingstuk kan veranderen per tijd en plaats. De vrijheid waarmee er gespeeld wordt met kleding maakt het lastig om te stellen dat kledingdonatie een westers schoonheidsideaal oplegt. Wat wel kan worden geconcludeerd, is dat een westers schoonheidsideaal via obroni wawu wordt gecommuniceerd en Ghanezen daar vervolgens creatief een nieuwe betekenis aan geven.

Het meest opdringerige verhaal wordt door alle kledingstukken van Kantamanto samen vertelt: koop, draag en gooi weg. De manier waarop dit gebeurt laat zien hoe een koloniale machtsverhouding in stand wordt gehouden. Grondstoffen en arbeidskrachten worden wereldwijd uitgeput voor de efficiënte productie van westerse kledingbedrijven. De overschotten en restjes worden ingezet om de mensen in Afrikaanse landen te ‘redden’, maar in werkelijkheid is kledingdonatie totaal niet berekend op wat deze mensen echt nodig hebben. Dit resulteert in ongepaste donaties zoals handschoenen en mutsen, en vlaktes vol afval in deze voormalige koloniën omdat er simpelweg te veel ‘gedoneerd’ wordt. De ‘witte redder’ ziet kledingdonatie vooral als een manier om weg te kunnen kijken van een groot milieuprobleem dat hij of zij zelf creëert. 

Koloniale grenzen

Afgelopen oktober exposeerde Linda haar werk in Maastricht tijdens het Fashion Clash Festival. Fashion passports en creatief samengestelde outfits bracht ze in contrast met foto’s van bulten afval. Met scherpe vraagstukken stuurde ze de bezoeker naar huis: ‘One man’s trash is another man’s treasure. Or should we say: one man’s food is another man’s poison?’.

Kledingdonatie is niet het probleem. Wat wel zorgwekkend is, is de hoeveelheid en snelheid ervan. Fast fashion beweegt zich razendsnel met grote vrachten over de planeet. Maar dit kan niet zonder eindstation. In Ghana wordt duidelijk hoe mode tot afval wordt gemaakt. We lijken blind voor de waarheid van de westerse consumptiemaatschappij: het Westen consumeert te veel. Landen in Azië, Zuid-Amerika en Afrika worden gebruikt om snelle en goedkope productie mogelijk te maken. Vervolgens fungeren dezelfde landen als afvalbult van de overschotten.

Fast fashion is als de 4 keer 100 meter sprint: een estafette waarbij het stokje een kledingstuk is. Modebedrijven dagen elkaar uit zo snel mogelijk hun stokjes door te geven. Een ontwerper in Europa geeft het stokje door aan een producent in Zuid-Oost Azië, waarna het in voornamelijk westerse winkels beland en zo uiteindelijk in jouw kledingkast. Maar de race stopt daar niet. Er is duidelijk een finishlijn, maar deze ‘finishlijn’ is een koloniale grens en ligt verder dan je misschien denkt.