Het Grootste van het Grootste: een portret van Abraham Tuschinski

Tekst: Hannah Visser

Beeld: Jolin Ordelman

Rotterdam in de roaring twenties is bruisend. Populaire cultuur vanuit Amerika vliegt over naar Nederland, waaronder de dansstijl Charleston en de laatste mode, zoals rechte wijde jurken zonder taille, waarin vrouwen flaneren op de Coolsingel in Rotterdam. Daar vindt het uitgaansleven vooral plaats. Rotterdam vormt het decor van een opbloeiend cultureel leven. Nieuwe theaters, bioscopen en danspaleizen verschijnen. Een man die hierin een grote rol heeft gespeeld is de Rotterdammer Abraham Tuschinski. 

Taak van de tovenaar

Abraham Tuschinski kwam op zijn zeventiende in 1904 vanuit Polen naar Rotterdam als kleermaker. In Rotterdam richtte hij een pension op, waar hij Oost-Europese Joden op doorreis naar de Verenigde Staten opving. Hij kon niet lezen en schrijven, en ook niet goed rekenen, maar hij had een enorme ondernemersdrift en een zucht naar het rijke, hogere en naar alles wat mooi is. Als in 1909 in Rotterdam de eerste bioscoop komt, de Cinéma Parisien, weet Tuschinski dat in er een grote toekomst zit in de film. ‘Het publiek snakt naar romantiek en terwijl het toneel realisme en het society-leven brengt van een wereld die ons niet interesseert, biedt de film romantiek en steelt het hart van het volk’, schrijft hij in zijn memoires. Hij ziet voor zichzelf de taak van ‘den tovenaar, die den weg naar hun hart en beurs ontsluit’. Hij opent dan ook in 1911 zijn eerste bioscoop, Thalia. Tuschinski denkt groots; hij wil iets bieden wat nog niet bestaat, en dat wil hij voor iedereen. Bioscopen hadden in die tijd nog een obscuur imago, en Tuschinski wilde de bioscoop ook onder de hogere klassen populair maken. Hij deed alles wat hij kon om publiek te trekken: hij hing reclamebiljetten op, zocht mensen thuis op en deelde kortingskaarten uit. Thalia was even revolutionair en ambitieus als Tuschinski zelf. Tuschinski had namelijk zijn eigen ideeën over hoe zijn bioscoop eruit moest zien en hoe zijn gasten behandeld moesten worden: er waren brede, gemakkelijke stoelen, een hoogpolig tapijt en alles moest altijd glimmen van schoonheid. De portier moest altijd salueren en de inrichting was feestelijk. Hij wilde de mensen in de watten leggen, iets wat nieuw was voor die tijd. Historici Nelleke Manneke en Arie van der Schoor schrijven in hun biografie van Tuschinski: ‘Terwijl elders bioscopen bestonden uit simpele behuizingen met houten banken en zelfs de Rotterdamse schouwburg zijn clientèle over een brandtrap ontving, was het bij Tuschinski niets dan comfort, luxe en eersteklas dienstverlening.’ Tegelijkertijd bleef iedereen gelijk in zijn bioscopen: waar bijvoorbeeld in andere bioscopen er bij de toiletten een onderscheid werd gemaakt tussen ‘heren en dames’  en ‘mannen en vrouwen’, werd in het theater van Tuschinski iedereen consequent ‘dames en heren’ genoemd. Thalia werd een groot succes; zo groot zelfs dat het naastgelegen café Boneski gewaarschuwd moest worden wanneer de film bij Thalia begon. Later liet Tuschinski Thalia verbouwen; het moest een variététheater worden. Dit hield in dat er naast films ook live optredens kwamen van populaire artiesten van die tijd.

Niets is onmogelijk

Thalia is het begin van een succesvolle periode voor Tuschinski. Wanneer hij in 1914 het Cinema Royal koopt van Jean Desmet, zegt de laatste: ‘Wat jij wil, is onmogelijk!’, waarop Tuschinski zegt: ‘Niets is onmogelijk’, wat zijn motto blijft voor de jaren die volgen. Begin 1914 was Tuschinski eigenaar van twee goedlopende bioscooptheaters. In totaal zou hij in Rotterdam vier bioscopen gaan bezitten, ieder met een Tuschinski-stijl: het interieur, waarin alles – van plint tot plafond – met veel goud, geel en rood op radicaal-expressionistische wijze werd versierd, deed denken aan een sprookjespaleis, aldus Manneke en Van der Schoor. Tuschinski’s ontwerpers gebruikten veel stijlen naast elkaar, ook wel eclecticisme genoemd. Het geheel maakte een oosterse, Russische indruk. Op verzoek van Tuschinski werden ook Poolse motieven, zoals de adelaar, in decoraties verwerkt en kwamen er tapijten, kleden en kroonluchters in zijn theaters. Na de succesvolle theaters in Rotterdam begint Tuschinski te denken aan een bioscooptheater in Amsterdam. Voor de bouw van het theater van zijn dromen aan de Reguliersbreestraat moest een heel huizenblok tegen de vlakte, en de totale bouw kostte hem vijf miljoen gulden. Het moest een luxeoord worden, een oase van luxe en genot. In 1921 wordt Theater Tuschinski geopend. Aan het einde van zijn speech tijdens de opening van het Theater Tuschinski zegt hij: 

 ​​Ieder mensch heeft na een dag van hard werken recht op ontspanning en waar de bioscoop den blik der menschen verruimt en den goeden smaak ontwikkelt, zal het steeds mijn streven zijn den bezoekers het allerbeste wat de cinémawereldmarkt kan aanbieden voor te zetten. Verdere beloften worden op deze plaats niet gegeven. De tijd zal leeren of ik in mijne voornemens zal slagen. Het is mij een groot voorrecht, dat U dezen avond door Uwe tegenwoordigheid opluistert en het zal mij een genoegen zijn, U in mijn nieuw huis rond te leiden.

Zijn voornemens slagen. Het theater wordt een groot succes. Bij terugkomst in Rotterdam vindt Tuschinski zelfs dat zijn Thalia in Rotterdam bij het theater in Amsterdam in het niet valt. Hij wil iets doen voor zijn publiek van vrienden dat hij heeft opgebouwd in Rotterdam. Hij wil hen laten zien dat hij iets voor ze over heeft, zo schrijft hij in zijn memoires. Daarom knapt hij Thalia op, met nieuwe bekleding, verlichting en decoratie. Zijn imperium bleef groeien, want in 1923 opende hij zijn meest luxe Rotterdamse bioscoop: het Grand Theâtre met 1500 zitplaatsen. Om de beste films en artiesten te verkrijgen voor zijn theaters reisde hij de wereld rond, soms samen met zijn zwagers, soms alleen. Tijdens deze reizen dineerde hij in luxe restaurants. Thuis had hij een eigen chauffeur en werden zijn kostuums en schoenen op maat gemaakt door hooggeachte herenmodezaken. Tuschinski, die in het begin nog wel eens gek werd aangekeken door zijn grootse ideeën, was een man van gewicht geworden die alom in hoog aanzien stond. 

De beurskrach in 1929 en de daarop volgende economische crisis gooit roet in het eten. Ook tijdens deze onzekere tijden blijft Tuschinski zijn mentaliteit behouden. Hij ziet optimistisch blijven als enige oplossing en hij gaat juist extra investeren. Maar het gaat snel bergafwaarts, en tegen het eind van de jaren dertig verkeert het voorheen imperium van theaters in financiële moeilijkheden. Tijdens de bombardementen op Rotterdam op veertien mei 1940 werden alle theaters in Rotterdam verwoest. Twee jaar later, in 1942, wordt Tuschinski  in Auschwitz vermoord.

Het is eeuwig zonde dat de theaters in Rotterdam, die Tuschinski zelf beschreef als de meest weelderige ter wereld, nooit meer te bewonderen zijn. Alleen het Tuschinski in Amsterdam straalt nog aan de Reguliersbreestraat. Er worden vandaag de dag nog steeds veel nationale en internationale premières gehouden. Het verhaal van Tuschinski is een bijzondere en vaak vergeten geschiedenis, met veel verborgen interessante verhalen. Tuschinski gaf zijn leven om de mensen te laten zien wat hij mooi vond. Hij wilde het grootste van het grootste, en daarvoor zouden we hem eeuwig dankbaar moeten zijn.