Een kritische ode aan taal van een amateuristische polyglot

Tekst: Floor van der Wulp

Laatst kreeg ik een lesje politieke correctheid bij mijn les gebarentaal aan de UvA. In het lexicon dat we moesten leren bij het thema verkeer en openbaar vervoer kwam het woord ‘zwartrijden’ voorbij. Volgens het lexicon was het gebaar voor zwartrijden een combinatie van een eerste gebaar waarbij een hand met gespreide vingers voor het gezicht heen en weer werd bewogen en een tweede – als buitenstaander gezien – neutraler gebaar voor ‘rijden’. Volgens mijn docent was er echter een gepaster gebaar voor ‘zwartrijden’: het gebaar voor de kleur zwart, een wijsvinger die zwierend van boven naar beneden gaat, en het gebaar voor ‘rijden’. In mijn prille verwerving van Nederlandse Gebarentaal is me een aantal dingen opgevallen waar ik mijn vraagtekens bij zet. Ondanks mijn grootse liefde voor taal in het algemeen kan ik het niet helpen kritisch te zijn op wat ik leer, hoe ik het leer en waarom ik het op die manier leer. Wie bepaalt hoe je een taal leert en welke achterliggende macht blijft verborgen?

Al op de middelbare school volgde ik extra Frans en Spaans lessen bovenop mijn N&G pakket, puur omdat ik er goed in was en het daardoor ook leuk vond. Toen bij de bachelorvoorlichting van antropologie werd gevraagd of ik geïnteresseerd was in mensen, nieuwsgierig was én talen leuk vond, kon ik overal volmondig JA op antwoorden. Die interesse voor taal is nooit verdwenen. Bij het buurthuis volgde ik lessen in Modern Standaard Arabisch, bij de Volksuniversiteit deed ik een cursus Japans, bij taalinstituut Molinos de Viento volgde ik een opfriscursus Spaans en momenteel volg ik vakken Hebreeuws en Nederlandse Gebarentaal. Maar waarom? Welke gek blijft maar talen leren? Heb ik dan niets beters te doen? Hoe leg ik het plezier uit van een onbegrijpelijke brei aan tekens veranderen in leesbare logische woorden en zinnen die betekenis hebben? Er zit een kick in ontrafelen en groeien; om letters in het Arabisch, Japans of Hebreeuws te herkennen en er een uitspraak en betekenis aan te kunnen verbinden, waar je dit eerst niet kon. Bovendien zijn er genoeg mensen ter wereld die jouw taal niet spreken. Taal is daardoor niet alleen een communicatiemiddel, je opent er ook een nieuwe wereld mee waar je toegang hebt tot de verhalen van mensen, hun cultuur en opinies, die je zonder het leren van de taal nooit te weten was gekomen.

Geweldig dus, een taal leren! Zeker met de enthousiaste docenten die ik heb, is het een enorme verrijking en leuke bezigheid. Maar taal en taalverwerving zijn niet neutraal. Heb je je wel eens tijdens een les afgevraagd aan welke vaardigheid meer aandacht aan wordt besteed: lezen, schrijven, luisteren of spreken? Bij mijn Hebreeuws vak merk ik op dat we het grootste deel van de tijd bezig zijn met lezen en schrijven. Dit past helemaal binnen het straatje van de academische verwaandheid die geschreven taal boven gesproken taal plaatst. Immers: als je het wilt maken in de academische wereld moet je papers schrijven en artikelen lezen. Is echter gesproken taal niet veel belangrijker bij antropologisch veldwerk? Daarnaast zijn er heel wat mensen in deze wereld die helemaal niet kunnen schrijven en lezen, en om met hen te communiceren heb je juist gesproken taal nodig.

Als we dan mijn taalverwerving bij gebarentaal onder de loep nemen, is ook daar een aantal vragen die ik mezelf stel. Ten eerste: waarom leer ik zoveel woorden voor vlees maar zo weinig woorden voor vleesvervangers? Wie heeft dit lexicon met woorden gemaakt? Deze personen hebben namelijk bepaald wat typische basiswoorden zijn voor voedsel bij het verwerven van gebarentaal. Maar wie zegt dat falafelballetjes, veganistisch, sushi en taco’s niet even belangrijke woorden zijn als stamppot, rollade en worst? Ik ben natuurlijk ook biased, een andere inwoner van Nederland zou weer heel wat anders zeggen. Ten tweede: waarom moet ik met mijn vinger naar mijn nek wijzen als ik ‘wit’ wil zeggen in gebarentaal? Wat zegt dat over de ontwikkeling van gebarentaal en is het niet tijd voor een verandering hier in? En ten slotte, een vraag die we ons ook over Nederlands kunnen stellen: wat voor impact heeft het dat ik leer dat er ‘brandweermannen’ en ‘serveersters’ zijn? In de benaming van beroepen staat al vast wie deze beroepen kan uitvoeren. Anno 2020. Pijnlijk.

Taal en taalverwerving zijn dus niet neutraal. Ze worden beïnvloed door de mensen die boeken maken, lesgeven, lexicons en lesprogramma’s bedenken en hún leefwereld. Het lesprogramma van universitaire taalvakken wordt gestuurd door de blik van academici over de verschillende waardes die aan vaardigheden zoals lezen en spreken worden gekoppeld. Echter is het een wisselwerking. Taal heeft impact op ons: op hoe we de wereld zien, wat we zien als onze mogelijkheden en wat belangrijk wordt gevonden. Maar wij hebben óók impact op taal. Wij kunnen zelf ook alternatieve woorden bedenken voor woorden die niet meer in deze tijd passen. Zo is het gebaar voor ‘zwarte piet’ verandert in een gebaar voor ‘piet’ en worden sommige non-binaire mensen graag aangesproken met hun eigen voornaamwoorden. Kortom: ik raad iedereen aan die nog een hobby zoekt te beginnen met een onschuldige taalverslaving, maar wel kritisch te blijven kijken naar wat je leert en hoe je studiemateriaal, de manier waarop je les is vormgegeven en de taal zélf ook anders had kunnen zijn. Zo kunnen we deel zijn van de generatie die inclusiviteit vooruit helpt in Nederland, zodat onze kinderen brandweervrouw een net zo normaal woord vinden als brandweerman.