De rijksdaalder van mijn opa

Een verhaal over de opkomst en het verval van Fries socialisme

Tekst: Marije Nieuwland

Beeld: Eva van Gelder

Op het eikenhouten bureau van mijn opa, Date Nieuwland (87), staat een spaarpot waar maar één munt in zit: een zilveren rijksdaalder. Het is zijn meest dierbare bezit. De rijksdaalder heeft hij geërfd van zijn vader, samen met een brief waarin zijn vader hem opdraagt het muntstuk in de familie te bewaren. De brief is zo gevouwen dat hij precies in de spaarpot past. Mijn opa leest de eerste woorden voor: ‘een ware geschiedenis’.

Aan het eind van de negentiende eeuw was Friesland de armste provincie van Nederland. De werkloosheid was hoog en de lonen waren laag. Een wereldwijde economische crisis had de vele boerenbedrijven in Friesland hard getroffen. Landarbeiders werden uitgebuit en konden nauwelijks in hun basisbehoeften voorzien. De ijskoude winters gingen de boeken in als ‘hongerwinters’. Toen het kwik het laagste punt had bereikt, was er in het dorp Witmarsum een arbeider die opstond voor zijn rechten en het loon dat hij kreeg ter discussie stelde. Hier kon een mens toch niet van leven? Hoe was deze arbeidsverhouding moreel te verantwoorden? Zijn baas, een welvarende boer, luisterde naar zijn verhaal en haalde vervolgens twee rijksdaalders uit zijn zak. De arbeider bekeek de muntstukken: het hoofd van koning Willem II stond er nauwkeurig in gegraveerd. Toen hij zijn hand uitstak om ze aan te nemen, gooide de boer ze over zijn schouder de vaart in en sprak: ‘Ik geef deze rijksdaalders nog liever aan de kikkers.’ De arbeider stond met lege handen, maar voelde zich niet terneergeslagen. Op zijn weg naar huis zag hij in het dorp Witmarsum een rode vlag wapperen. De socialistische beweging won aan terrein op het Friese platteland.

Dertig jaar later hoorde mijn overgrootvader over het verhaal van de moedige arbeider. Als dorpsmythe was de historie van generatie tot generatie overgedragen. Toen op oudejaarsdag 1922 de vaart van Witmarsum werd uitgebaggerd, trok hij zijn regenlaarzen aan. De modder uit de vaart was over de weilanden verspreid, waardoor het landschap een bijna zwarte kleur had gekregen. De hele dag zocht hij samen met zijn broer naar de bijzondere muntstukken. Terwijl de zon daalde tot de horizon en de broers de zoektocht nagenoeg wilden opgeven, merkten ze een subtiele glinstering op in het grauwe landschap. Een van de rijksdaalders was boven water.

Uniek Fries socialisme

Wanneer mijn opa de brief weer zorgvuldig in elkaar vouwt om hem in de spaarpot te stoppen, beginnen we een gesprek over de opkomst van het socialisme. We bespreken hoe opmerkelijk het was dat in zijn geboortestreek in de negentiende eeuw een massale arbeidersbeweging opkwam. Van industrialisatie was in het agrarische Nederland in die tijd namelijk nog geen sprake, waardoor een belangrijke basisvoorwaarde voor het socialisme leek te ontbreken: een klasse van bezitloze arbeiders werkzaam in gemechaniseerde fabrieken. 

De internationale arbeidersbeweging, geleid door filosoof Karl Marx, was gebaseerd op economische theorieën over mensonterende omstandigheden in de fabrieksindustrie. De industriële klassenstrijd tegen de machtige fabriekseigenaren, waar Marx voor pleitte, kon op het Friese platteland niet worden gevoerd. De boerenbedrijven waar de landarbeiders voor werkten hadden een veel kleinere omvang. Arbeiders waren niet vanzelfsprekend met elkaar verenigd door een gedeelde werkgever, en toch gingen zij zichzelf meer en meer als groep zien. Strijd werd gevoerd, maar op kleine schaal. ‘Er is in Friesland het eerst en het meest op de trommel geslagen’, sprak propagandist Rindert van Zinderen over de opkomst van de Friese arbeidersbeweging.

Propagandisten, waaronder Van Zinderen, speelden een belangrijke rol bij het organiseren van partijbijeenkomsten, lezingen en manifestaties. Gedachtegoed kon worden gedeeld en gevormd. In 1887 werd de ‘collectieve arbeidersidentiteit’ omarmd met de oprichting van de Friese Volkspartij, een partij die al snel groter was dan de landelijke Sociaal-Democratische Bond. De partijleden van de Friese Volkspartij brachten de waarheid van het landarbeidersleven aan het licht. In de hele provincie werden enquêtes afgenomen om een beeld te kunnen schetsen van de arbeidsomstandigheden. De conclusies waren aangrijpend: ‘Kersverse landarbeiders begaven zich op een marktdag naar Leeuwarden of een andere marktplaats om zichzelf te verhuren. De ontmoetingsplaatsen hadden veel weg van een slavenmarkt. De arbeiders werden door de boeren bekeken, gemonsterd, beoordeeld en toegesproken op een wijze die zelfs een ongevoelig mens het bloed naar het hoofd jaagt.’

De rode driehoek

Hoewel de Friese Volkspartij en de propagandisten Friesland tot het brandpunt van socialisme in Nederland maakten, was de aanhang in de provincie niet overal even groot. ‘Friesland was erg verdeeld in die tijd’, vertelt mijn opa: ‘Wij woonden in een rood dorp, maar drie kilometer verderop lag Achlum en daar was men streng gereformeerd.’ Feitelijk was het gereformeerd protestantisme in het merendeel van de Noordelijke steden en dorpen van belangrijke invloed. De meeste Friezen waren dan ook aangesloten bij de gereformeerde protestantse kerk. De geboortestreek van mijn opa was dan ook een uitzondering op de regel. De dorpen Witmarsum, Pingjum en Arum vormden een rode driehoek binnen een religieuze cirkel. Het socialisme was in deze drie dorpen zo groots dat er mensen waren die zich in een rode kist lieten begraven in hun achtertuin.

In het boek Op Zoek naar Nieuwe Vrijheid heeft historicus T. Van der Wal de Friese arbeidersbeweging van 1870 tot 1895 gepoogd te omschrijven. De analyse van Van der Wal start merkwaardig genoeg bij de grondkwaliteit van het platteland. Het viel hem op dat de beste bodem voor socialistisch activisme gevonden kon worden in gebieden met vruchtbare grond. Een rijke grond was ideaal voor akkerbouw, ofwel seizoensgebonden arbeid. Landarbeiders werkten met pieken in de zomer en dalen in de winter. Ze werden ingehuurd voor een korte tijdsperiode of een bepaalde taak. In de periode dat arbeiders niet aan een baas gebonden waren, was er enige ruimte om hun onvrede te laten blijken. Op het akkerland waren dan protesten en manifestaties, terwijl het op de minder rijke grond van de veeteelt stil bleef. Dat het socialistisch activisme uitbleef bij de veeteeltarbeiders is volgens Van der Wal goed te verklaren. Veeteeltarbeiders waren in vaste dienst bij een boer. Als ‘lijfeigenen’ waren ze volledig afhankelijk van hun baas en durfden ze hun stemmen nauwelijks te laten horen.

Zuidwest-Friesland was een kleistreek en had weinig vruchtbare grond, op een klein stuk land na: de rode driehoek. Zomers kleurde het landschap hier geel van het koren. Maar het warme kleurenpalet vervaagde wanneer de arbeiders de laatste aardappelen oogsten. In de winter was het akkerland grijs. Zo nu en dan werd het grauwe landschap gevuld met rode vlaggen.

Roep naar verlossing

Manifestaties trokken in Friesland duizenden mensen. Het moet iets buitengewoons geweest zijn: propagandisten die midden in een weiland op stellages boven een grote menigte uit stonden te spreken. Er werd gesproken met een poëtische, meeslepende en emotionele retoriek. De manier waarop de socialistische boodschap door de sprekers gebracht werd, was wellicht nog belangrijker dan de kerngedachte zelf. Het gesproken woord was een kunstvorm die de aanwezigen in het hart raakte en bij hen een gevoel van verbintenis opriep. Een spreker die in het bijzonder werd vereerd was Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Dit was opvallend, want Nieuwenhuis was geen Fries maar een Amsterdamse predikant. Hij was van het geloof afgestapt omdat hij geen vertrouwen had in het vermogen van de kerk om maatschappelijke verandering te bewerkstelligen. Nieuwenhuis verdiepte zich in de filosofie van Marx. Hij schreef de Nederlandse vertaling van Marx’ Das Kapital en begon zich af te zetten tegen kapitaal, koning, kerk, kroeg en kazerne. De Friese arbeiders vatten zijn pleidooi op als een nieuwe levensinvulling en een vervanging van religie. Nieuwenhuis werd vereerd als een heilige. De religieuze verering van de predikant die de kerk verafschuwde, komt mijn opa bekend voor: ‘Op de open haard van mijn ouders stond een kopje waar Nieuwenhuis eens koffie uit had gedronken, onaangetast en ongewassen.’ In de volksmond werd Nieuwenhuis in het Fries ‘us ferlosser’, onze verlosser, genoemd. De hoop die de Friezen hadden gevestigd op verlossing kwam naar voren tijdens de landelijke verkiezingen in 1888. Nieuwenhuis had met zijn toespraken een groep ‘middenstanders’, bestaande uit voornamelijk ambachtslieden, in het hart geraakt. Deze groep deed wat de arbeiders op dat moment niet konden: ze zetten hun stemrecht in om de strijd van Nieuwenhuis te steunen. De eerste socialist in de Tweede Kamer was door de Friezen gekozen.

Nieuwenhuis vocht in het parlement voor algemeen kiesrecht, gratis en godsdienstloos onderwijs, invoering van het minimumloon en de oprichting van ziekte- en pensioenfondsen. Daarnaast vocht hij voor het afschaffen van de Nederlandse koloniën. In zijn pleidooien gebruikte hij regelmatig het menselijk lichaam als metafoor voor de maatschappij: ‘Als één lid lijdt, al is het ook het kleinste, dan lijdt het hele lichaam. Men kan niet enkelen onderdrukken, zonder dat allen onderdrukt worden.’ Verlossing leek nabij.

Verlossing bleef uit

Mijn opa herinnert zich de verhalen die zijn ouders hem vertelden over de verkiezingen: ‘Toen Nieuwenhuis naar Den Haag vertrok, waren er feestelijke optochten in de rode dorpen. De winst werd groots gevierd.’ In Friesland waren de arbeiders hoopvol dat Nieuwenhuis via de parlementaire weg de stembus toegankelijk kon maken. Algemeen kiesrecht werd gezien als de belangrijkste voorwaarde voor maatschappelijke omwenteling: zodra de arbeidersklasse zeggenschap kreeg in de politiek, zouden de ketenen worden gebroken. Nieuwenhuis ging daarom elk kamerdebat vurig aan. Helaas slaagde hij er niet in zijn socialistische idealen tot beleid te maken. In Den Haag stond hij alleen. Eén socialist in de Tweede Kamer bracht weinig verandering. 

De politieke carrière van Nieuwenhuis kwam in 1891 ten einde. Hij werd niet herkozen, maar dat deed hem geen verdriet. Hij had geen enkel vertrouwen meer in de parlementaire weg van de sociaaldemocraten. Om gelijk te krijgen in de Tweede Kamer was namelijk een meerderheid nodig en dat betekende dat er concessies moesten worden gedaan. De sociaaldemocraten zouden in hun streven naar politieke macht de socialistische droom uit het oog verliezen. In zijn blad Recht voor Allen schreef Nieuwenhuis: De zegepraal van de sociaaldemocratie, zal de nederlaag van het socialisme zijn.’ 

Of de Amsterdamse socialist met Friese achterban gelijk heeft gekregen, is een lastige vraag. Socialistische politici hebben in de jaren die volgden grote successen behaald, waaronder het algemeen kiesrecht en een betere arbeidswetgeving.Voor deze successen moest wel een prijs betaald worden. Het woord ‘klassenstrijd’ verdween uit het woordenboek van de sociaaldemocraten. Kapitalistische machtsverhoudingen moesten in bedwang worden gehouden, maar er werd niet meer zo hard tegen gestreden. Als gevolg van deze ontwikkelingen keerden vele arbeiders zich teleurgesteld af van het socialisme. In die zin zat Nieuwenhuis bij het juiste eind: er lijkt een kloof te zijn ontstaan tussen socialistische politieke partijen en de arbeidersklasse. Zeker in Friesland is het activistische arbeiderssocialisme niet meer wat het geweest is.

Na een lange reis door een tastbare geschiedenis, keren we terug bij het eikenhouten bureau. Mijn opa legt de rijksdaalder in mijn handen. Het Fries socialisme dat langzaam in de vergetelheid is geraakt, bestaat nog in de verhalen en relikwieën van families die ooit deel uitmaakten van de arbeidersklasse. De rijksdaalder herinnert ons ten allen tijde om ons te verzetten tegen ondergeschikt zijn.